Ik moet even nadenken hoe ik dit ga vertellen. Ik weet namelijk dat velen van jullie dit nog moeten ondergaan en ik wil jullie niet bang maken. Maar omdat ik geen geheimen voor jullie heb, wil ik het toch delen. Laat ik het zo zeggen: achteraf gezien viel het mee.Â
Als ik wat scherper was geweest, dan had ik de signalen opgepikt. Kathleen reageerde wel erg overdreven toen ze me vanochtend binnenliet.
‘Godzijdank, Koosje, je bent er! Waar hing jij de hele nacht uit? Ik was even bang dat ik onze afspraak moest verzetten.’
Ik snapte niet dat ze zich zo opwond. Ik had gewoon te lang op het bruggetje boven de gracht zitten suffen. Toen ik terug wandelde was het huis waarin ik met mijn mensen woon donker en zat er niets anders op dan op het stoepje te wachten totdat ze wakker waren. Bovendien wist ik van geen afspraak. Sterker nog, eigenlijk heb ik nooit een afspraak.
Eenmaal binnen liep ik naar de keuken, at mijn buik rond en sprong op de bank. Ik was zo moe dat ik zelfs geen zin had om me te wassen. Mijn oog viel even op de vervoersbak die naast de deur van de gang stond. In dat ding hadden Joost en Kathleen mij destijds opgehaald uit het asiel. Gingen ze die eindelijk eens opruimen? Toen rolde ik me op en viel in slaap.
Ik droomde dat ik in de hooiberg achter een muis aan zat, toen ik een hand op mijn kop voelde. Het waren de smalle vingers van Kathleen die me aaiden. Ik begon te spinnen.
‘Kom Koosje, we gaan een uitstapje maken.’
Uitstapje? Ik opende mijn ogen en voor mijn neus stond de bak, die net nog naast de deur van de gang had gestaan. Voordat ik het goed en wel in de gaten had, had Kathleen me er al in geduwd en het traliehekje gesloten.
‘Slaap maar verder. We moeten toch nog een stukje rijden.’ Ze zei het met zo’n lieve stem dat ik er een warm gevoel van kreeg. Ik besefte dat ik echt een beetje begon te houden van mijn mensen.
Ik ging op mijn buik op het zachte dekentje liggen en kromde mijn voorpoten tot onder mijn borst. Ik vind kleine ruimtes geweldig. Zet een doosje neer en ik kruip erin. Of een openstaande tas, nog fijner. Ik heb op de boerderij zelfs geprobeerd om me in een lege vissenkom te wurmen. Oké, ik geef toe, mijn kont paste er niet bij. Dat zegt niks over het formaat van mijn kont. Die kom was gewoon te klein.
Intussen stond Joost ook bij de bank. Hij had zijn jas aan en tilde de bak met mij erin op. Werd het een familie-uitje? Hij liep achter Kathleen aan de voordeur uit en zette me op de achterbank van de auto. Mijn mensen stapten in en we vertrokken. Ik was zo moe van de doorwaakte nacht dat ik besloot nog even te slapen.
Ik was midden in mijn tweede remslaap toen de auto ineens stilstond. Het portier werd geopend en Kathleen tilde mijn bak van de achterbank. Door het traliedeurtje zag ik een laag, wit gebouw.
‘Zou ze er al eens eerder zijn geweest?’ vroeg Joost.
‘Geen idee,’ zei Kathleen. ‘We kennen haar geschiedenis niet.’
Ik was nog duf en had geen idee waar we waren, maar ik liet me graag verrassen.
In het gebouw drong een sterke geur mijn neusgaten binnen. Ik kon het niet goed thuisbrengen. Het leek op een mix van alcohol en natte honden. Kathleen zette me met bak en al op de grond en ging naast Joost op een van de stoelen zitten. Aan de andere kant van Joost zat een stevige vrouw met een klein hondje op haar schoot. Het diertje trilde over zijn hele lijf. Rustig maar, zei ik. Hij leek me niet te verstaan.
‘Je doet het goed, Koosje.’ Kathleen kroelde met haar vingers door de tralies in mijn nek. Haar stem was nog steeds lief. Al snel ging er een deur open. Een man met een witte jas kwam naar ons toe lopen.
‘Daar hebben we Koosje. Wat leuk dat je bij ons op visite komt.’
Dat klonk in elk geval gezellig. Joost tilde mijn vervoersbak op en nam me mee naar kleine ruimte waar hij me op een hoge tafel zette. De man opende het deurtje en trok me voorzichtig uit de bak. Joost en Kathleen stonden erbij en keken ernaar.
‘Wat ziet ze er goed uit voor haar leeftijd,’ zei de man. Hij had in elk geval een scherp oog. Terwijl hij zijn duim en wijsvinger tussen mijn kaken zette en mijn bek opende, begon me iets te dagen. De vrouw in het asiel, die ze daar dierenarts hadden genoemd, had ook in mijn bek gekeken. Maar die had geen witte jas aan gehad. Wie was deze man eigenlijk en waarom was ik hier?
‘Verder geen klachten?’ vroeg hij.
‘Nee hoor, behalve dat ze over een zeer gezonde eetlust beschikt,’ zei Kathleen lachend.
‘Ja, houd dat even in de gaten,’ zei de man. Zijn handen tastten mijn buik af. Dat was het moment waarop ik begon te twijfelen aan zijn goede bedoelingen.
Hij rommelde wat in een la en voor ik het wist stond hij voor me met iets angstaanjagends in zijn hand. Het was een spuit met een scherpe, metalen punt. Die punt kwam recht op me af. En hij was láng! Als die me raakte zou ik compleet doorboord worden.
Kijk uit, idioot! riep ik. Ik dook weg, maar de man greep me bij mijn nek. Een seconde later voelde ik een scherpe pijn in mijn vel. Ik sloeg om me heen met mijn nagels.
‘Au!’ riep de man. Zijn greep verslapte. Ik maakte gebruik van de situatie en sprong van de tafel. In het hoekje naast de deur maakte ik me zo klein mogelijk.
‘Nou, nou, wat een pittig ding.’ De toon van de man klonk nu heel anders.
Even later zaten we weer in de auto. Ik moest nog even bijkomen en likte de plek waar ik geprikt was. Noemden ze dit een uitje? Oké, het snoepje na afloop kon ik wel waarderen.
‘Nou, Koosje, dat was toch zo gebeurd? Geweldig trouwens, hoe je die dierenarts te pakken had.’ Joost lachte.
‘Grappig,’ zei Kathleen. ‘Koosje is dus ons eerste gezinslid met een vaccinatiepaspoort.’ Ze zwaaide met een geel boekje. ‘Jammer dat het geen app met een groen vinkje is, Koos.’
Ik ging rechtop zitten. Wat? Was dit nou dat vaccineren waar iedereen het over had?
Ik moet toegeven, terugkijkend viel het best mee. En ik kan niet wachten tot het moment dat Kathleen ook in de vervoersbak moet.