Gouda – Er zijn acht nieuwe Stolpersteine zondag 15 november geplaatst op de Oosthaven 31. Dit keer werden zij niet geplaatst door kunstenaar Gunter Demnig maar door Cees de Wit, de echtgenoot van Soesja Citroen.
Ook vandaag worden er twaalf nieuwe Stolpersteine geplaatst op zes veschillende adressen in Gouda. Ook vandaag zonder Demnig en publiek.
Kunstenaar Gunter Demnig kwam vanwege het coronavirus dit jaar niet om de gedenksteentjes te plaatsen, ook leerlingen van het Wellant College konden om die reden niet meedoen.
De acht Stolpersteine voor het voormalig Joods bejaardentehuis zijn een aanvulling op de 56 gedenkstenen, die Gunter Demnig hier in 2013 plaatste. Vandaag om 11 uur metselde Ramon Blenderman behendig de nieuwe blinkende Stolpersteine in.
Het verhaal achter de acht Stolpersteine voor de Oosthaven 31
In het voormalig Joods bejaardentehuis woonden bij elkaar zo’n 65 mensen. Vijftig ouderen van tussen de 60 en 90 jaar en vijftien medewerkers, van verpleegsters en keukenpersoneel tot huisknechten. In mijn boek ‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’ leest u over de 56 bewoners voor wie al in 2013 Stolpersteine zijn geplaatst. Hier als aanvulling op de verhalen uit boek wat meer over de acht bewoners, voor wie nu de nieuwe Stolpersteine zijn geplaatst. Onder deze acht bewoners waren drie zeventigplussers, vijf bewoners waren jonger, onder hen vier medewerkers.
Jacob Levy van Baren (76) woonde 3,5 jaar in het tehuis. Hij werd in 1866 geboren in Assen en werkte als chazan en leraar Hebreeuws. In 1936 kwam hij met zijn vrouw Betje Marianna in het tehuis wonen. Snel na het begin van de oorlog vertrok het echtpaar naar Amsterdam. Betje overleed in Apeldoorn in 1942. Jacob werd begin mei 1943 in Westerbork vastgezet en later die maand vermoord in Sobibor. Eén van hun twee zoons overleefde.
Sara Lange-Biberfeld (71) woonde ruim een jaar in het tehuis. Ze werd in 1873 geboren in Breslau. Met haar man, religieus leider Gerson, had ze zes kinderen. Hij overleed vroeg. In maart 1941 kwam Sara vanuit Den Haag in het tehuis wonen, in juli 1942 verhuisde ze naar Amsterdam. Na acht maanden werd ze vastgezet in Westerbork. Half februari 1944 volgde haar deportatie naar Bergen-Belsen. Hier stierf ze in maart 1945.
Manus Minco (79) woonde een paar maanden in het tehuis. Hij werd geboren in 1863 in Oldenzaal. Twee keer trouwde hij. Met zijn eerste vrouw die in 1921 stierf, had Manus vijf kinderen. Vanuit Almelo, waar hij een kleermakerszaak had, kwam Manus half april 1940 in het tehuis wonen. Hij keerde al snel weer terug naar Almelo. Vanuit het R.K.Ziekenhuis daar werd hij naar Westerbork getransporteerd, half april 1943 stierf hij in Sobibor.
Lilli de Leeuw-Dreijfus (23) woonde zeven maanden in het tehuis en werkte er als hulp in de huishouding. Ze werd geboren in Sulzbach in 1920. Als 19-jarige kwam ze in 1939 Nederland binnen. Ze ging in Gorssel op de opleiding voor Palestinapioniers in jeugdherberg de Kleine Haar. Hiervandaan vertrok ze naar Gouda. Van half januari tot half augustus 1940 werkte ze in het bejaardentehuis. Daarna verhuisde ze naar Arnhem en trouwde met slachter Salomon de Leeuw. Half april 1943 werd ze in Ede in de onderduik samen met hem opgepakt. Ze werden opgesloten in Westerbork, na vijf dagen gedeporteerd en direct na aankomst eind april vermoord in Sobibor.
Ida Cohen-Wallach (46) woonde drie maanden in het tehuis en werkte er als dienstbode. Ze werd in 1897 geboren in Hofgeismar. Ida kwam via Den Haag naar Gouda en werkte van begin maart tot begin juni 1941 in het tehuis. Hierna vertrok ze naar Almelo en woonde met haar man Jacob Moses en schoonvader Levij Cohen in de Werfstraat. Jacob (48 jaar) werd samen met negen andere Almelose Joden opgepakt bij een razzia in september 1941 en stierf een maand later in Mauthausen. Begin april 1943 werd Ida vastgezet in Vught, begin juli in Westerbork. Een paar dagen later werd ze gedeporteerd, direct na aankomst op 9 juli stierf ze in Sobibor.
Ruth Loewy (21) woonde elf maanden in het tehuis en werkte er als hulp in de huishouding. Ze werd geboren in 1920 in Hoppstädten. Haar vader was cantor. Ze werd tijdens de Novemberpogroms in een opleidingskamp voor Palestinapioniers vreselijk in elkaar geslagen. Vluchtte eerst terug naar haar ouders en kwam begin mei 1939 als 18-jarige vanuit Duitsland in Gorssel. Na enige maanden bij opleidingskamp De Kleine Haar werkte ze vanaf augustus 1939 in Den Haag in het ziekenhuis aan de Zuidwal.
Begin maart 1941 werd ze hulp in het bejaardentehuis in Gouda, ze werkte hier tot begin februari 1942. Vanuit Gouda ging ze in Oldenzaal werken. Begin november 1942 werd ze opgesloten in Westerbork, direct na deportatie naar Auschwitz werd ze vermoord op 9 november 1942.
Ruths overlevende zuster vertelt een ander verhaal over Ruth. Onderzoek van Joods Monument en Westerbork ondersteunt dat verhaal echter niet.
Rosa ten Brink (46) woonde een half jaar in het tehuis en werkte er als hulp in de huishouding. Rosa werd in 1896 geboren in Dortmund. Ze had de Nederlandse nationaliteit. In september 1941 kwam ze in het bejaardentehuis werken. Eind maart 1942 werd ze hulp bij de familie Gomperts in Amsterdam. Begin augustus werd ze vastgezet in Westerbork. Op 23 februari 1943 volgde haar deportatie naar Auschwitz, waar ze drie dagen later werd vermoord.
Bernard Marcel Weill (56) woonde anderhalve maand in het tehuis. Hij werd in 1885 geboren in Hagenau. Bernard was staalhandelaar. Hij trouwde in mei 1919 in Den Haag met Jeannette Geijssens, die overleefde. Vanuit Den Haag kwam hij alleen naar Gouda, vanaf februari 1941 woonde hij op de Vossenburghkade, daarna in de Gravin Beatrixstraat. Begin augustus 1942, verhuisde hij naar het bejaardentehuis. De reden voor zijn verblijf hier is onduidelijk. Misschien was hij medewerker of misschien was het tehuis slechts een doorgangshuis voor hem. Zeker is dat in september de razzia’s van de politie op gang kwamen. Half september 1942 werd hij opgesloten in Westerbork. Op 21 september volgde zijn deportatie naar Auschwitz, direct na aankomst werd hij daar vermoord.
16-11-2020 07:50