Het is een dag als alle andere. Tenminste, dat denk ik als ik wakker word door de voetstappen van Joost op de trap. Elke ochtend komt hij als eerste naar beneden en daarmee is het gedaan met de rust. Meestal lig ik dan nog lekker in de hoek van de bank, opgekruld tegen het kussen aan en houd mijn ogen stijf dicht, maar Joost heeft daar geen boodschap aan.
‘Zooo Koosje, lekker geslapen?’ zegt hij ook vandaag, net iets te hard. Door mijn ogen dicht te houden, probeer hem duidelijk te maken dat het nog donker is en dat ik mijn derde remslaap nog niet heb gehad (daar heb ik een keer iets over gehoord op tv en het schijnt erg belangrijk te zijn), maar Joost is een en al activiteit. Hij trekt laatjes open en doet kastdeuren te hard dicht en soms begint hij zelfs te fluiten. Ik vind dat er grenzen zijn aan wat je een kat kunt aandoen op de vroege ochtend, maar ik heb nog niet bedacht hoe ik dit kan oplossen.
Mijn vorige mens, de boer, stond nog veel vroeger op, maar die at altijd in stilte en was binnen vijf minuten de deur uit. Waarna ik het huis nog uren voor mezelf had en rustig kon doorslapen tot hij terugkwam voor het middageten.
Hier is het anders. En als mijn mensen nu ergens naartoe zouden moeten, had ik het nog kunnen begrijpen dat ze zo vroeg opstonden. Maar ze komen de deur niet uit. ‘Thuiswerken’, noemen ze dat.
Dit moet even tussen jou en mij blijven, maar ik zal je eerlijk zeggen, ze doen vrij weinig. Ze zitten de hele dag aan tafel met een scherm voor hun neus. Kijk, mijn boer ging koeien melken en mest scheppen en op zijn knieën groente oogsten in de moestuin. Voel je het verschil?
Tegen de tijd dat Joost de tafel heeft gedekt, heb ik het opgegeven om nog te kunnen slapen. Ik open voorzichtig mijn ogen en rek me uit. Iets later komt Kathleen naar beneden. Ze geeft Joost een kus en zegt dat ze het zo lief vindt dat hij elke ochtend weer de boel klaarzet. De boel wakker fluit zul je bedoelen.
‘Vandaag gaat het gebeuren,’ zegt Kathleen, terwijl ze gaat zitten en een slok van haar thee neemt. ‘Ik vind het wel spannend.’
‘Ja, best wel, zegt Joost. ‘Hij kent het hier niet en we weten niet hoe hij op het verkeer reageert.’
‘Zij,’ zegt Kathleen.
Over wie hebben ze het?
‘Maar ja, na drie weken moet het kunnen,’ zegt Joost. Ik ben intussen rechtop gaan zitten. Ze kijken nu allebei naar mij.
‘En wat als ze wegloopt?’ vraagt Kathleen. ‘Waarschijnlijk is dat al eerder gebeurd. Ze is tenslotte als vondeling in het asiel terechtgekomen.’
Nu ben ik ineens klaarwakker. Het asiel, dat was die plek met al die hokken, waar ik een tijdje opgesloten zat. Wat zijn ze in vredesnaam van plan?
‘Ik denk we ons niet te veel zorgen moeten maken,’ zegt Joost. ‘Ze heeft het tenslotte goed bij ons. Waarom zou ze weg willen?’ Hij staat op en ik hoor aan het piepende geluid dat hij het deurtje van mijn favoriete kast opent. Ik vergeet waar ze het over hadden, spring van de bank en ren naar de keuken. Het heerlijke geluid van die rammelende brokjes in een kartonnen doos laat me alles om me heen vergeten.
‘Nee Joost, niet doen!’ Ik schrik van Kathleens harde stem. ‘Geen eten geven. Als ze honger heeft, heeft ze een reden om terug te komen.’ Nu schrik ik nog meer. Wat? Geen eten?!
‘Dat is waar, goed idee,’ zegt Joost. Dit ga je niet menen. Volgens mij zijn ze van het ene op het andere moment volslagen gek geworden in dit huis.
Joost zet het pak met brokken terug in de kast. Ik steek snel mijn poot uit om het deurtje weer open te trekken, maar Joost duwt me opzij en sluit de kastdeur met een klik. In een ultieme poging om hem op andere gedachten te brengen geef ik hem kopjes tegen zijn benen, maar hij lijkt mijn boodschap niet te begrijpen en ruimt doodleuk de tafel af.
Verhaal gaat verder onder de foto
Moe van de te korte nacht en hongerig vanwege het gemiste ontbijt lig ik opgerold op de vensterbank en probeer het enige te doen wat mij nog rest. Slapen. Ik droom net een beetje weg als ik twee handen om mijn lijf voel.
‘Kom Koosje, het gaat gebeuren, je mag voor het eerst naar buiten.’ Kathleen tilt me op.
Naar buiten? Maakt ze me daarvoor wakker? Dat buiten hier ken ik intussen wel. Het kleine betegelde plaatsje achter het huis kun je geen buiten noemen. Als ik twintig stappen zet, heb ik het al rond gelopen en over die hoge stenen muren kom ik met geen mogelijkheid heen met mijn net iets te dikke buik. Alleen als de zon schijnt wil ik er wel eens zitten. Nee, als je naar buiten wil, dan moet je op de boerderij zijn. Het erf daar is al groter dan dit hele huis en dan heb ik het nog niet over de eindeloze weilanden waar ik altijd op muizenjacht ging en…
Pas dan heb ik in de gaten dat Kathleen me zojuist door die ene deur heeft getild. De deur die altijd dicht blijft en waarvan ik niet weet wat erachter zit. Dat zie ik nu. Het is een lange gang die uitkomt op een andere deur. En die deur… staat open. Joost staat in de deuropening en ik voel de frisse lucht van een ‘nieuw buiten’. Het buiten dat ik tot nu toe alleen kon zien als ik in de vensterbank lag. Iets in me is sterker dan ik zelf ben. Ik wurm me uit Kathleens armen, spring op de grond, ren naar de deur en glip onder de uitgestrekte handen van Joost door de straat op.
‘Hou haar tegen!’ roept Kathleen. In de verte hoor ik een ronkend geluid.
Dan gaat het snel. Een voertuig met maar twee wielen en met een vierkante, oranje doos achterop komt hard aanrijden. Ik beslis razendsnel dat ik beter weg kan wezen en vlieg de straat over. Kathleen gilt en Joost schreeuwt en een seconde later schiet het ding achter me langs. Eenmaal aan de overkant kruip ik onder een auto door en ga zitten aan de kant van die rechte sloot die hier langs de straat loopt. Kathleen en Joost komen aangerend, laten zich op hun hurken zakken en beginnen me te aaien.
‘Pfff… dat scheelde niet veel,’ zegt Joost.
‘Ik dacht dat ze voor onze ogen doodgereden zou worden,’ zegt Kathleen. Haar stem trilt een beetje. En ik, ik kijk eens om me heen, adem de buitenlucht in en zie een hele nieuwe wereld waar nog van alles valt te ontdekken. Hoezo zou ik me dood laten rijden? Ik ben echt niet levensmoe en ik wist precies wat ik deed. Een kwestie van timing. Op de boerderij heb ik zo vaak de wielen van de tractor moeten ontwijken.
Om ze een beetje gerust te stellen lik ik quasi-nonchalant mijn pootje en poets mijn kop ermee schoon.
‘Nou, Koosje lijkt er niet veel van de hebben,’ zegt Joost. ‘En ze weet in elk geval meteen waar ze op moet letten hier aan de gracht. We kunnen haar ook niet eeuwig binnenhouden. Laten we het gewoon langzaam opbouwen.’
Hij had het niet beter kunnen zeggen. Ik kijk hem aan en knijp dankbaar met mijn ogen. Mijn mensen mogen dan dag in dag uit opgesloten zitten in hun huizen, voor mij is het vandaag Bevrijdingsdag.
Koosje krijgt een eigen boek! Pre-order via deze link het boek: Kat in de Stad
Klik hier voor de andere verhalen.
Verhaal van Marlen Visser