De lente hangt in de lucht en dat merk je direct aan de mensen om je heen. Donkere jassen en truien zijn verruild voor kleurige, luchtige kleding en iedereen kijkt net even wat blijer. Nou ja, bijna iedereen. Als de temperatuur symbool staat voor het humeur van mijn mensen, dan was het afgelopen weekend bij ons thuis rond het vriespunt.
Ik zal je vertellen wat er speelde. Zoals jullie weten hebben wij achter ons huis geen weelderige stadstuin, maar een klein, betegeld plaatsje. Ik heb hier erg aan moeten wennen toen ik bij Joost en Kathleen kwam wonen. Bij mijn vorige mens, de boer, was het erf mijn voortuin en de uitgestrekte weilanden mijn achtertuin.
Toch kan ik inmiddels genieten van ons plaatsje, vooral wanneer de tegels aan het einde van de ochtend opgewarmd zijn door de zon. Dat zijn kostbare uurtjes, want begin middag is diezelfde zon alweer verdwenen achter de hoge daken van de buurpanden.
Terug naar het weekend. Zaterdagochtend kwamen Joost en Kathleen later uit bed dan normaal. De zon scheen volop en ik zat al een tijd in de keuken naast mijn voerbak, die net zo leeg was als mijn maag. Kathleen kwam als eerste beneden.
‘Goedemorgen Koosje!’ zei ze. ‘Heb je ook zo lekker geslapen? Ik wel in elk geval. Ik moest echt even bijtanken.’
Ik sprong op en ging bij mijn favoriete kastje staan. Ook ik had lekker geslapen, maar nu had ik vooral honger. Kathleen liep me voorbij, richting de achterdeur. ‘En nu gaan we lekker genieten van de…’ Ze bleef staan en staarde met open mond door het raam. ‘Wat is dit in vredesnaam?!’
Ik trippelde achter haar aan en sprong op de keukentafel. Ik zag niks geks.
‘De zon, waar is de zon gebleven?’
Ik keek haar bevreemd aan. De strakblauwe lucht maakte duidelijk dat de zon er gewoon was.
‘Joost!’ riep ze en ze snelwandelde naar de gang. ‘Joost, we hebben geen zon meer op ons plaatsje. Eddy heeft gewoon een boom in zijn tuin geplant.’
Ik keek naar schutting aan de linkerkant en warempel, daar stond een boom die er gisteren nog niet was. En niet zo’n kleintje ook. Nu pas realiseerde ik me dat ik vanochtend wat gebonk had gehoord vanuit Eddy’s tuin. Ik dacht dat hij weer eens aan het bootcampen was en had me opnieuw opgerold op het kleed.
Joost was intussen naar beneden gekomen, in zijn boxershort, met een wit t-shirt erboven. ‘Hoe heeft hij dat geflikt? Gisteren stond die boom er nog niet.’
‘Hij moet hem achterom hebben gesleept,’ zei Kathleen.
Ik vond dat een overbodige opmerking. Alsof Eddy een complete boom door zijn huiskamer zou sjouwen.
‘Hm… Die ene tak hangt boven onze tuin, dus daar mogen we sowieso iets van zeggen,’ zei Joost.
Kathleen rolde met haar ogen. ‘Alsof dat het probleem oplost. Die boom moet gewoon weg. Desnoods zaag ik hem persoonlijk om. De paar uurtjes zon die we in de tuin hebben, laat ik me niet afnemen.’
Hoewel ik het zelf ook jammer vond dat er geen zon meer was in onze achtertuin, vond ik dat Kathleen wel erg anti-boom was. Alsof die kale, betegelde tuin van ons zo mooi was. Ik vond het ook wat onaardig tegenover Eddy, die haar nog niet zo lang geleden binnen had gevraagd om zijn nieuwe kitten te bewonderen. Maar de vlekken in haar nek maakten duidelijk dat Kathleen er erg mee zat. Misschien kon Joost haar op andere gedachten brengen.
Verhaal gaat verder na foto
Een half uur later stond Joost aangekleed in de woonkamer. Kathleen had bedacht dat hij met Eddy moest gaan praten. ‘Zoiets moet je meteen bespreekbaar maken. Jij bent daar tactischer in, Joost. Ik ken mezelf, ik ben soms te direct.’
Joost keek wat benauwd. Dat snapte ik wel. Kathleen had laatst nog gezegd dat Eddy het type ‘ruwe bolster, blanke pit’ was. Het duurde even voordat ik begreep wat dat betekende.
En die pit van Eddy mocht dan wel blank zijn, hij had wel erg grote spierbundels op de plek waar Joost slechts dunne, witte bovenarmen heeft.
Ondanks het aandringen van Kathleen dronk Joost eerst twee koppen koffie en zat hij lang op de wc. Uiteindelijk ging hij een half uur later naar buurman Eddy. Kathleen ging bij het achterraam staan, met haar blik op de groene kruin van de boom.
Nog geen minuut later klonken er stemmen uit de tuin van onze buurman. Kathleen kwam in beweging, opende zachtjes de achterdeur en sloop de tuin in, waar ze zich verschanste achter de schutting. Ik trippelde achter haar aan en ging naast haar zitten, benieuwd naar wat er komen ging.
‘Weet je, Eddy, het is gewoon een beetje jammer dat we nu geen zon meer in de tuin hebben.’ Joosts stem klonk zacht en wat aarzelend.
‘Ik snap niet wat je tegen een boom kunt hebben, Joost. Er is al zo weinig groen in de stad. Bovendien, aan de voorkant hebben jullie toch volop zon?’
‘Ja, dat klopt, maar pas later op de middag. En nee, ik heb niks tegen bomen. Het is trouwens wel een mooie. Wat voor soort is het?’
Kathleens gezicht vertrok. Even dacht ik dat ze ging huilen, maar de blik in haar ogen verraadde dat zich opwond. Ik vond juist dat Joost het goed aanpakte. Ik zou ook geen ruzie willen hebben met buurman Eddy.
‘Een steeneik, die blijven ’s winters ook groen.’
Kathleen schudde nu wild met haar hoofd en stak haar handen wanhopig in de lucht.
‘Aha. Maar eh… die ene tak, die over de schutting uitsteekt, zou je het erg vinden als ik die…’
‘Je gaat je gang maar. Zolang mijn boom maar blijft staan.’
‘Prima buurman, doen we dat.’
Kathleen was inmiddels rood aangelopen. Ik gaf haar voor de zekerheid een kopje tegen haar benen, misschien kalmeerde dat haar een beetje.
Zodra Joost de voordeur opende, stapte Kathleen naar binnen en trok de achterdeur behoedzaam achter zich dicht. Joost kwam op hetzelfde moment de woonkamer in lopen.
‘Wat was dit nu? Je laat je gewoon omver blazen door die kerel. Sterker nog, je hebt het niet eens serieus geprobeerd.’
Joost keek haar aan en ik zag dat er iets gebeurde in zijn hoofd. Het laatste wat hij waarschijnlijk wilde, was ook nog eens omver geblazen worden door Kathleen.
‘Als je het zo goed weet, waarom ga je dan zelf niet? Ik blijf liever op goede voet met hem. Het is ook nog eens een boom van een kerel.’
Ik vond die laatste opmerking geniaal, maar Kathleen leek hem niet door te hebben.
‘Zelfs in het laagseizoen hebben we achter dus geen zon meer, met zijn “steeneiken blijven ’s winters ook groen”.
Joost draaide zijn rug naar Kathleen toe. ‘Zal ik je eens wat zeggen? Ik zit nog liever aan de straatkant in de zon. Daar zorgen anderen tenminste voor wat gezelligheid.’
Kathleen opende haar mond om iets te zeggen, maar ze bedacht zich. Die laatste opmerking van Joost kwam zichtbaar aan.
Ik was intussen naar de achterdeur gelopen. Ik wilde naar buiten, weg van dat gebekvecht. In plaats van bonje met de buren hadden we nu een inpandig conflict. Lekker dan!
Joost opende de deur en stapte achter me aan de tuin in. Kathleen volgde hem, zonder iets te zeggen. Dat was niet mijn bedoeling, ik wilde rust, maar mijn mensen missen helaas dat zesde zintuig.
Ik sprong op de tuintafel en keek naar de boom waarvan de bladeren zachtjes ruisten in de wind. Joost en Kathleen stonden onhandig zwijgend naast elkaar.
Op dat moment klonk er geritsel in de boom en enkele seconden later kwam er een klein koppie met twee grote, blauwgroene ogen uit het gebladerte tevoorschijn.
‘Noortje! Ze is gewoon in die boom geklommen.’ Kathleen keek omhoog en kon met moeite haar enthousiasme onderdrukken.
Het gevlekte katje kroop over een tak en balanceerde op het uiteinde ervan. Ze keek gefocust naar de schutting die op circa een halve meter afstand stond. En toen waagde ze tot mijn verbazing de sprong.
Kathleen uitte een kreet en Joost riep ‘Zo hé!’
Noortje belandde half op de schutting, viel opzij en kon zich met haar voorpootjes nog net aan de bovenrand vastgrijpen. Haar snuitje stak er guitig bovenuit.
‘Jemig, wat een sprong voor zo’n kleintje,’ zei Joost.
Op hetzelfde moment liet Noortje los en kwam met een plofje op het gras in haar eigen tuin terecht.
‘Ach jeetje,’ zei Kathleen. ‘Gelukkig valt ze zacht.
Ze had het nog niet gezegd of we zagen Noortje alweer langs de bovenkant van de stam de groene kruin in schieten. Ik werd er plaatsvervangend moe van.
Kathleen schoot in de lach. ‘Die boom is gewoon een klimtoestel voor haar. Weet je, Joost, het is wel goed zo. Eigenlijk was het hier ook veel te heet in de zomer, zonder schaduw. Met die boom is dat in één keer opgelost.’
Joost knikte en ik zag aan hem dat hij met moeite een ‘zie je wel’ inslikte.
Ik keek nog eens naar ons buurkatje dat van de ene naar de andere tak klauterde. Ik kon niet anders dan toegeven dat het een aandoenlijk beestje was. En dat buurman Eddy en Noortje eigenlijk een heel goed team vormden, met hun hyper-sportieve gedrag. Zolang ze maar aan de andere kant van de schutting bleven.