Mijn mensen hebben een nieuw lievelingswoord. Ik hoor het elke dag wel een keer of twee en het duurde even voordat ik begreep wat ze bedoelden. Ik heb het over het woord ‘saai’. Even was ik in verwarring, want mijn vorige mens, de boer, zaaide wat af gedurende het jaar. Ik dacht dus dat Joost en Kathleen eindelijk eens echt aan de slag gingen. Zoals eerder gezegd, dat zogenaamde thuiswerken en stil zitten mag geen werken heten, vergeleken met een dag zwoegen op de boerderij.
Maar goed, ze kwamen dus nog steeds niet van hun stoel af en ook aan hun stem hoorde ik dat ze niet bepaald bruisten van energie. Eerder het tegenovergestelde. Ik zal je een beeld geven van het gesprek dat ze vanochtend hadden.
Kathleen: ‘Als je er zo over nadenkt, Joost, wat hebben wij dan eigenlijk nog in ons leven, behalve werken, boodschappen doen en slapen?’
Joost: ‘Vrij weinig.’
Kathleen: ‘Ik wil niet klagen, hoor. Er zijn mensen die het veel moeilijker hebben vanwege corona, maar het is zo… zo saai.’
Joost: ‘Ik vind het ook rete-saai, maar ja, wat doe je eraan?’
Kathleen reageerde niet, waarschijnlijk omdat ze het antwoord niet wist. Even later begon Joost.
‘Gedver, ik ben er helemaal klaar mee. Dit beleidsstuk is niet om door te komen… Zo saai!’
Ik had het idee dat ze elkaar niet echt stimuleerden. Nu houd ik daar zelf ook niet van, je moet mij niet op de huid zitten, maar dat kun je niet vergelijken. Mensen horen nu eenmaal actief te zijn en te werken. Hoe moeten ze anders mijn blikjes voer betalen?
Nu is het alweer een tijdje doodstil, op het getik van hun vingers op die typemachines na. Ik doezel net een beetje weg als ik Kathleen iets hoor zeggen wat maakt dat ik in één keer klaarwakker ben.
‘Ik heb een idee, Joost. We moeten het een beetje leuk maken voor onszelf. Waarom nemen we niet een wat langere pauze en wandelen we naar de markt voor een lekker stukje vis?’
Als ik zou kunnen glimlachen, zou ik dat nu doen, maar ook zonder dat ben ik dolblij en spring meteen van de bank. Kathleen heeft het V-woord gezegd! Hoe lang is het geleden dat ik dat heb gehoord?
‘Het komt niet echt uit, ik heb het onwijs druk, maar goed, laten we het toch maar doen.’ Joost tikt nog wat en schuift dan zijn stoel naar achteren.
Kathleen loopt al richting de gang, maar ik ren voor haar uit en ben nog eerder bij de voordeur dan zij. ‘Ga jij ook maar even naar buiten, Koos. Je wordt met de dag luier,’ zegt ze terwijl ze me over mijn rug aait. Voor één keer vergeef ik het haar dat ze me Koos in plaats van Koosje noemt en dat ‘lui’ zie ik als een compliment. Bovendien, ik heb iets belangrijkers aan mijn hoofd. Ik weet niet wat het woord markt inhoudt, maar als daar vis is, dan ben ik van de partij. In mijn vorige leven aten de boer en ik heel soms samen een stukje vis. Hij met zijn bord aan tafel en ik met een schoteltje op de grond naast hem. Het waren de mooiste momenten in mijn leven.
Buiten steekt Kathleen haar arm door die van Joost en ik ga naast ze lopen. Eigenlijk zijn we best een leuk gezin, zo. Ik steek mijn staart recht de lucht in van blijdschap. Maar we zijn nog geen twintig stappen verder of Kathleen zegt: ‘Nee, Koosje, je kunt niet mee. De markt is te ver voor jou. Straks vind je de weg terug niet meer.’ Ze tilt me op, loopt terug en zet me op de smalle vensterbank van ons huis. Dan draait ze zich om en haast zich naar de plek waar Joost staat te wachten.
Verhaal gaat verder na de foto
Ik wacht heel even, maar ze kijken niet meer om. Dan steek ik snel de straat over. Ik kan niet mee? Nou, ik dacht het wel. Tussen de geparkeerde auto’s door volg ik hen. De gracht is lang en ik ben nog nooit zo ver van huis geweest. Maar zolang ik mijn mensen in het oog houd, moet het lukken om op die plek te komen die ze ‘markt’ noemen. Joost en Kathleen hebben niets in de gaten, zijn druk in gesprek en lachen zowaar.
We zijn heel wat stappen verder als we aankomen op een groot plein, waarop een heleboel houten tentjes staan.
‘Zo leuk om hier weer eens te zijn op de woensdag,’ hoor ik Kathleen zeggen. ‘Waarom doen we dit niet vaker?’
Aha, hier moet het zijn. Er zijn best veel mensen, maar geen auto’s om me achter te verschuilen. Ik zak een beetje terug en hoop maar dat ze niet omkijken. Gelukkig gaan ze rechtstreeks op hun doel af. Ik volg op een afstandje. Mijn neus zegt al eerder dan mijn ogen dat we er bijna zijn. Ik wil een sprintje trekken, maar houd me in. Joost en Kathleen staan nu voor het tentje dat vol ligt met grote en kleine vissen. Ik loop achter ze langs en kruip snel onder de houten planken. De heerlijke geur is bijna niet te weerstaan.
‘Zal ik ook iets voor Koosje meenemen?’ hoor ik Kathleen vragen.
‘Nee joh, die heeft vanochtend al genoeg gegeten. Ze wordt hoe langer hoe dikker. Doe mij trouwens maar een grote portie kibbeling.’
Als Joost vanavond om een knuffel vraagt kan hij de pot op.
Even later lopen Joost en Kathleen al etend terug in de richting van ons huis. Nu is het mijn beurt! Ik kruip onder de tent vandaan en ga aan de zijkant zitten. Ik denk niet dat ze het waarderen als ik mezelf bedien en dus blijf ik de mensen die de vis inpakken volgen met mijn ogen, in de hoop dat ze snappen wat ik wil. Nadat ik een paar keer oogcontact heb gehad met een oudere man is het raak.
‘Moet jij soms ook een stukkie?’ De man, die wel wat weg heeft van mijn boer, werpt iets wits voor mijn pootjes. Ik val aan en binnen een paar seconden is dat heerlijke, sappige stukje vis alweer op. Ik durf nu iets verder te gaan en geef de man een kopje tegen zijn been als hij langs me loopt. De beloning volgt snel en op deze manier weet ik wel vijf stukjes vis te bemachtigen. Totdat een jongere kerel roept dat het zo wel genoeg is.
Terwijl ik terug wandel, bedenk ik dat Kathleen toch had moeten weten dat katten altijd de weg naar huis vinden. Moe maar voldaan spring ik na mijn wandeling op de vensterbank. Even later laat Kathleen me binnen.
‘Kom maar, Koosje. Lekker buiten gespeeld? Jij wil vast ook wat eten.’ Ze loopt naar de keuken en rammelt met mijn voerbak. Ze voelt zich vast schuldig dat ze Joost niet weersprak daar bij die vistent.
Ik kijk haar even aan en plof dan neer op het kleed.
‘Zie je wel, Kathleen? Mevrouwtje teert nog op haar ontbijt,’ roept Joost vanaf de tafel, waar hij alweer voor het scherm zit.
Ik draai demonstratief mijn rug naar hem toe, bedank in stilte de man van de vistent en begin volkomen tevreden aan een uitgebreide wasbeurt. Wat houd ik toch van dit saaie leven.